Celeste leidt een rustig leven in het vredige dorpje Rozenburg, samen met haar pleegzus Lydia. Maar alles verandert wanneer Lydia in een mysterieuze coma belandt, een toestand die haar leven bedreigt. De situatie neemt een nog vreemdere wending met de komst van een vreemdeling, die beweert te weten hoe ze haar kunnen redden.
Met twee onverwachte metgezellen begint Celeste aan een reis die haar meeneemt naar een wereld vol magie en gevaar. Terwijl ze zoekt naar de enige persoon die het kwaad kan verslaan, blijft een vage herinnering knagen aan de rand van haar bewustzijn… een fluistering, een waarschuwing:
‘Het gevaar… het ontwaakt.’
Wat ze niet beseft, is dat haar verleden en toekomst meer met elkaar verbonden zijn dan ze ooit had kunnen vermoeden.
1. Verschijning
Mijn adem knelt in mijn longen. Een zachte gil spreekt uit mijn keel, maar geen klank vult mijn oren. Ik voel me verlamt. Verloren in het verdorde gras.
Bloed glijdt over mijn armen. Mijn vingers geklemd om het zilveren zwaard dat zich door mijn hart heeft gekliefd.
Mijn gedachten kunnen mij niet vertellen wat er gaande is. Alles beweegt langzaam heen en weer, maar ik verlang naar stabiliteit.
Een vrouw, haast onzichtbaar, staart mij aan vanuit de verte. Met kleine pasjes stapt ze naar mij toe als een leeuwin die haar prooi gevangen heeft. Ze reikt haar slanke vingers naar mij uit, maar helpt mij niet omhoog. Met moeite probeer ik haar hand te grijpen, maar haar vingers vervagen wanneer ik haar aanraak.
Ik voel me machteloos. Als een marionet waarmee gespeelt wordt met het leven. De pijn steekt, maar niets laat mij vluchten. De plaats waarin ik mij bevindt, een arena, vervaagt en mijn geest valt langzaam in een diepe duisternis.
Ik ontwaak in een ruimte vol kleine lichtpuntjes. Diezelfde vrouw torent nu boven mij uit. Met een bezorgde blik blijft ze me aankijken en een traan glijdt over haar bleke wang. ‘’Waarom doet u niets?’’ adem ik zacht.
Ze schudt haar hoofd, terwijl ze me blijft aanstaren. Ik wil opnieuw reiken naar haar hand, maar de vrouw vervaagt voordat ik de kans krijg.
Vermoeid kijk ik om heen. Ik ben eenzaam, achtergelaten. Verlaten in mijn eigen angst. Ik hijs mezelf omhoog en verwacht een pijnscheut bij iedere beweging die ik maak, maar mijn lichaam voelt verdoofd en zacht. Er is niets.
Strompelend beweeg ik door de ruimte, kijkend naar waar ik mij bevindt.
Plots schrik ik van een schijnende gedaante. Opnieuw diezelfde vrouw toont zich voor mij.
‘’Celeste…’’ De fluistering van mijn naam strijkt langs mijn oren, als een ijzige windvlaag. Ik huiver. ‘’Je moet me vinden…Celeste… het gevaar…het ontwaakt.’’ Alsof ze abrupt wordt wegtrokken, breekt de stem van de vrouw af. Haar aanwezigheid vervaagt en haar stem luidt steeds harder door de ruimte.
Ik druk mijn handen tegen mijn oren om het gedreun te stoppen, maar haar stem blijft klinken in mijn hoofd.
Ik val verder weg in het duister tot ik mijn ledenmaten niet meer kan voelen. De plaats verdwijnt wat mijn bewustzijn nog zwaarder maakt. De smekende vrouw vervaagt, maar haar stem blijft branden in mijn longen. Als een storm, verlangend om gedempt te worden.
Mijn lichaam schiet omhoog op het moment dat ik wakker word. Hijgend grijp ik naar mijn borst. Een droom Celeste, het was maar een droom.
Mijn ogen glijden van links naar rechts door de ruimte. Mijn vertrouwde meubels staan er nog. Het voelt alsof ik weggerend ben van een achtervolging. Een achtervolging die mij bijna naar de dood heeft toe geleidt.
Twijfelend leg ik mijn hand op mijn borst om de wond te voelen, maar mijn huid is heel en mijn hart klopt. ‘’Je moet me vinden…’’ Woorden blijven klinken in mijn hoofd. Tegenstrijdig probeer ik ze weg te schudden en leg ik de dekens van me af.
Het scherpe beeld van de verschijning verdwijnt. Alsof het nooit gebeurt is. Toch klemt er spanning in mijn lichaam. Een soort verband dat mijn armen blauw trekt, te strak gebonden om mijn tedere wonden. Duizenden vragen spreken in mijn hoofd, maar het ergert mij dat mijn nieuwsgierigheid ze niet laat zwijgen.
Al kreunend stap ik uit bed, schuif ik in Susies oude, bruine, pantoffels en grijp ik mijn felroze kamerjas van het kapstokje naast me. Terwijl ik mij nestel in de zachte stof blijft mijn blik hangen op een stapel verloren kussen die verspreid liggen over de vloer. Ik grijns zacht en denk terug aan gisteravond.
Lydia en ik hadden een slaappartijtje zoals vanouds: tot midden in de nacht films kijken, snacks eten, kussengevechten en geheimen uitwisselen die we tegen geen ander zouden vertellen. De geur van Susie haar koekjes tast mijn lippen nog steeds, alsof ze nooit zijn opgegeten. Ik trap een van de kussen naar de restjes van het fort dat we gebouwd hadden en hobbel de trap af naar de keuken waar ik mijn halfzus tegenkom.
Mijn eerste ontmoeting met Lydia zal me altijd bijblijven: tegelijkertijd werden we bij een weeshuis afgezet. We waren nog geen jaar oud, maar onze ouders konden niet voor ons zorgen. De reden is voor ieder anders, en toch zo onduidelijk. Een herinnering van een kind is te zwak om het gehele verhaal te onthouden. Van binnen kwetst het me nog steeds: dat ik niet weet wie mijn moeder is, in wiens armen ik ben geboren. Toch weet ik dat ik hier niets te kort heb, wat me goed doet, dus wuif ik die gedachten weg.
Sinds Lydia en ik in het weeshuis woonden, hebben we nooit zonder elkaar gekund. ‘’Samen zijn we gekomen, dus samen zullen we blijven.’’ Is wat we aan elkaar beloofd hebben. We zijn gebonden als een oneindig rood touw, wat ons bij elkaar houd in iedere tijd.
Toen we zes jaar oud waren werden we apart geadopteerd. De blik die Lydia mij gaf steekt nog steeds: tranen gleden over haar wangen, haar lip trilde van angst. Later toen mijn ‘nieuwe’ gezin niet zo liefdevol bleek te zijn als dat gezegd was ben ik weggerend. Terug naar het weeshuis in de hoop dat Lydia daar ook zou zijn. Gelukkig was dat ook zo. We sloegen in elkaars armen en huilden van blijdschap. ‘’Als mensen ons weer uit elkaar willen halen dan bouwen we een hut in het bos en blijven we daar wonen tot we oud zijn.’’ Is de belofte die ik maakte.
Dat was niet nodig, want toen we twaalf waren wilde een oud stel ons samen adopteren. Twee liefhebbende mensen: ze waren de oude eigenaren van het weeshuis.
Hans en Suzanne heten ze, beiden rond de zeventig jaar. We blijven dankbaar dat we bij hun mogen wonen. Als er iets aan de hand is staan ze meteen voor ons klaar. Al onze tranen worden gedroogd, tot in de nacht toe. Ik kan me geen fijnere familie wensen.
Niet lang nadat wij geadopteerd werden hadden ze hun eigen dochter op jonge leeftijd verloren. Marjolein heette ze, een mooie vrouw met lang blond haar. Ze had dezelfde personaliteit als haar ouders: zorgzaam en teder. Ze was een voorbeeld voor mij, want ze wist altijd de juiste keuzes te maken.
Toch, als Lydia en ik een streek uithaalde, gaf ze ons niet altijd de meest aardige blikken, Ze wist hoe ze ons op onze plek moest zetten, wat erg beangstigend was, maar waarschijnlijk had ze dat geërfd van haar moeder.
Marjolein had zelf ook een dochter: Alicia. Geboren met hetzelfde haar. Op sommige momenten zie ik haar moeder in haar terug. Dat voelt zwaar op mijn hart, maar men heeft niet de gave om de tijd terug te draaien naar zoals het ooit is geweest.
Eenmaal aangekomen op de eerste verdieping komt Lydia glimlach naar me toegelopen met een bord keizerbroodjes, ‘’Heb je trek?’’
Ik glimlach dankbaar, ‘’Ik dacht al wat lekkers te ruiken.’’ Voorzichtig pak ik er een van het bord af. ‘’Beleg ligt op de keukentafel.’’ Zegt ze wanneer ze voor me uit loopt.
Tevreden neem ik plaats aan de ronde tafel en snijd ik zorgvuldig het brood open. Twijfelend denk ik na over wat voor beleg ik zal kiezen. Ik zie van alles liggen: plakjes ham en kaas, jam en een klein schaaltje aardbeien, die ik het meest in het vizier heb. Enthousiast graai ik met mijn vork ernaar toe en prop ik er een in mijn mond.
‘’Niet weer alle aardbeien opeten.’’ Zegt Lydia terwijl ze me naar me gluurt. ‘’We moeten er ook een paar overhouden voor Hans en Susie.’’ Snel eet ze ook een van de vruchten en neemt ze tegenover mij plaats.
‘’Waar zijn ze eigenlijk?’’
‘’Weet ik niet, maar ik gok dat ze naar de markt zijn.’’
Ik knik instemmend en wil nog een aardbei pakken, maar Lydia tikt de vork uit mijn handen. ‘’Niet alles opeten zei ik toch! Eet je brood op voordat die afgekoeld is.’’
Zuchtend rol ik met mijn ogen, ‘’Ja moeder.’’ Ik staar uitdagend terug.
‘’Uitkijken hoor,’’ ze priemt haar vork in mijn richting, ‘’anders verander ik in een boze, groene, heks met een pluizige bezem.’’
‘’Oh? Dat was je al to—‘’ Voordat ik mijn zin kan afmaken vliegt er een broodje tegen mijn gezicht aan. Geschokt duw ik hem op de tafel. ‘’Hey! Ik wil nog graag in leven blijven, als dat mag!’’
‘’Ik had je gewaarschuwd,’’ antwoordt ze, waarna ze begint te kakelen.. De neiging om nog een opmerking te maken stijgt naar boven, maar ik houd me in. Dan is er op zijn minst nog iemand die liefdevol is. Nou ja, een beetje dan.
‘’Je bent gestoord.’’ Vertel ik haar.
‘’Dat hoef je me geen tweede keer te zeggen.’’ Al lachend mikt ze een aardbei op mijn bord. ‘’Nog eentje, en de rest is voor Hans en Susie.’’
Ik trek een wenkbrauw omhoog. ‘’En hoe zit het dan met Alicia?’’
Lydia kijkt me vragend aan. ‘’Komt Alicia langs?’’
‘’Morgen, ja.’’
‘’Oh! Daar hadden ze het dus over.’’ Ze draait haar hoofd wat schuiner, ‘’Hans en Susie zeiden iets over een verassing en een taart. Nu ik er over na denk, was ze vorige week niet tweeëntwintig geworden? Waarschijnlijk zijn ze daarvoor naar de markt gegaan: om ingrediënten te halen voor Alicia’s verjaardag!’’
‘’Ja dat zou goed kunnen. Volgens mij is ze elf april jarig, dus dat was inderdaad vorige week.’’
Met een grote glimlach klapt Lydia in haar handen. Toch verdwijnt die al snel, want ineens kijkt ze me verschrikt aan, ‘’We hebben nog geen cadeau voor haar, Celeste!’’ Haar donkerbruine haren vallen treurig voor haar gezicht. Zacht mompelt ze over taartsmaken en geschenken. Het is amper te verstaan, ze blijft hangen in een sombere zwerm. Daarom vraag ik mij soms ook af of haar hersencellen niet allemaal zijn uitgestorven.
Zelfverzekerd ga ik rechtop zitten. ‘’Weet je,’’ begin ik. ‘’Alicia komt morgen pas, dus we hebben toch nog genoeg tijd om iets te regelen?’’
Meteen stopt Lydia met haar acteer-gedrag en steekt ze haar vinger in de lucht, ‘’Je hebt gelijk. We moeten wel iets speciaal verzinnen… het is natuurlijk best een tijd geleden dat we Alicia wat voor haar verjaardag hebben kunnen geven.’’
Nadat we Marjolein verloren hadden, hebben we haar twee jaar lang niet meer gezien of gesproken. Geen berichtjes, geen telefoongesprekken. Niets. Alicia was zestien toen haar moeder stierf, dus iedereen begreep dat het moeilijk voor haar was. Zelf Hans en Susie maakten zich erg zorgen, niet alleen om Alicia, maar ook om haar vader. Hij had zijn lieftallig vrouw verloren, maar ook met hem hadden we geen contact.
Sinds die tijd weten we weinig over haar persoonlijke leven. Waar ik wel achter was gekomen, is dat ze niet lang geleden in is getrokken bij haar vriend Kay. Al vier jaar zijn ze samen en nu wonen ze in zijn appartement in Rotterdam. Ik ben blij voor haar, ondanks dat ik hem jammer genoeg nog nooit heb kunnen ontmoeten. Enkel foto’s op sociale media zijn zichtbaar voor mij en ergens had ik gevonden dat hij fotografeert voor de lokale krant. Bij zijn profiel stond dat hij een journalistieke opleiding had gevolgd, wat mijn interesse aanwakkert. Ik wil er dolgraag over praten met Alicia.
Het waardevolle aan onze vriendschap is dat, ondanks we haar niet vaak zien, ze voor mij en Lydia een goede vriendin blijft en uiteraard ook als een kostbaar ver-familielid.
Na Lydia haar opmerking, over dat cadeau werkelijk speciaal moet zijn, schudden we elkaar de hand als twee koninginnen die de grenzen van hun land samenvoegen. Het voelt soms alsof we nog steeds twee twaalfjarigen zijn, opzoek naar een nieuw avontuur in Neverland. Maar dat wil ik alleen met Lydia en zij voor eeuwig met mij.
Eindredactie: Mirella Naaijen